Op de vroege ochtend van 16 februari; nou, zo vroeg was het ook weer niet, klokslag 9.00 uur bij het Paradijsvogelbosje, en de twee heren van Hoogveld Sondering waren ook zojuist aangekomen.
De zon schijnt veelbelovend door een witte mist, en al het land is berijpt. Weinig wind, maar het voelt behoorlijk koud aan. Werkschoenen aan en het omgeploegde land op. Je kunt nog over de bevroren toplaag van de akker lopen.
Op het land zijn de SondHeren bezig met hun professionele Zeiss GPS apparaat, een soort rekenmachine aan een stok met een kleine ronde antenne. Maar het apparaat heeft net als wij koude tenen, en wil niet meteen opstarten. Net als mijn fototoestel overigens, waarvan de autofocus weigert. Gelukkig heeft mijn bescheiden Nikon een handmatige instelling. Uiteindelijk lukt het om de coördinaten van de sonderingen in te voeren. Dan lopen ze met het apparaat en de stok/antenne door het land. De uitspraak van de dag: “ik kijk nooit waar ik naartoe loop, ik kijk alleen op het apparaat.” Toch hielp het wel toen ik ze wees waar het noorden was (hun intuitie zat er 45graden naast). Met een goed half uurtje lukte het om zes houten paaltjes in de grond te prikken. Daaraan kan ik meteen mooi de contouren van het huis aflezen (4 sonderingen op de hoekpunten).
Vervolgens komt het sondeergevaarte van de oplader. Een soort container op rupsbanden, bediend via de afstandbediening. Die rupsbanden zijn wel nodig, want ook daarmee zakt het voertuig zo’n 10 centimeter in de geploegde akker.
Gelukkig wil de medewerker met het GPS apparaat ook nog voor ons het oostelijke hoekpunt uitmeten zodat we nu zo goed mogelijk weten hoe de aansluiting met de Paradijsvogelweg gaat lopen. Hamvraag is dus of de afslag gemaakt kan worden zonder een boom te kappen. Het zal erom hangen.
Ik mocht meekijken in de cabine hoe de sondering wordt uitgevoerd. De sonderingskop meet de druk van de grond via de kop, en de kleefweerstand via de zijkant. Dat wordt via een kabel doorgegeven aan de apparatuur. Maar die sonde die moet de grond in, en daarvoor moet metalen stang telkens verlengd worden. Er is een hele rits van meer dan 20 stangen van ieder een meter beschikbaar. De kabel voor de gegevens loopt door al die stangen. Telkens wordt er één geschroefd op de onderliggende stang. Met een klemmechanisme wordt die stang vervolgens naar beneden gedrukt. En als de sondering klaar is, moet die hele stang weer omhoog getrokken worden en uit elkaar geschroefd.
De eerste vijf meter is tamelijk slappe grond bestaande uit klei en veen. Dan komen we een dunne zandlaag tegen, die we in de Archeologische verkenning al hebben leren kennen als de Pleistocene laag. Maar die lijkt te dun om huizen op de bouwen. Dus moet de sondering door tot 20 meter de grond in. De eerste meting komen we een stevige laag tegen, waar de druk oploopt tot 400 kg per cm2. Dat komt zelfs voor zo’n smalle sondeerstang (schatting 10cm2) neer op iets van 4000 kg druk. Daarop kan je zondermeer een flatje stutten. Bij de volgende sonderingen valt op hoe verschillend de ondergrond is opgebouwd. Wat voor beroeringen er in de prehistorie moeten hebben voorgedaan kan ik mij moeilijk voorstellen, maar er lijkt niets horizontaal te zijn in deze ondergrond. Goed dat we zes sonderingen hebben laten doen.
En zo ziet de eerste meting er dan uit: